Antiterroristenwetten: slipgevaar!
Wanneer een jurist wil aantonen dat een wet slecht of gevaarlijk is, dan zal hij een denkbeeldig geval beschrijven, waarbij een onschuldige door die slechte wet veroordeeld wordt. Jammer genoeg hebben we vandaag te maken met een “echt” geval. De veroordeling van Bahar Kimyongür tot vijf jaar gevangenisstraf voor lidmaatschap van de DHKP-C, een “Turkse terroristische organisatie”, door het Hof van Beroep van Gent, illustreert het gevaarlijke karakter van de “antiterroristenwetten”.
Laten we, om de discussie te vergemakkelijken, aannemen dat de DHKP-C een terroristische organisatie zou zijn, en dat haar methodes en doelstellingen dus onverdedigbaar zijn (de DHKP is een partij; de DHKC is een front dat meerdere politieke organisaties verenigt, een van die organisaties voert de gewapende strijd). De vraag, die door de veroordeling wordt opgeworpen, is niet of men “houdt van” of “steun verleent aan” de DHKP-C, aan het “Turkse regime” of “sympathie heeft voor Bahar Kimyongür”. De vraag, die zich stelt, is veel meer praktisch (en egoïstisch) van aard, namelijk: binnen welk juridisch kader willen wij in België leven?
Het vonnis beweert op basis van verschillende elementen het bewijs te leveren van het lidmaatschap van Kimyongür van de DHKP-C. Feit is dat de voornaamste actie, die zou aantonen dat hij “schuldig” is, en hij stopt dat zelf ook helemaal niet weg, is dat hij gewerkt heeft in het informatiebureau van de DHKP-C, een openlijk bekend bureau in Brussel. Hij heeft daar communiqués van die organisatie vertaald, voornamelijk over de Turkse gevangenissen. Maar ook, en dit wordt hem in het bijzonder ten laste gelegd, dat hij een communiqué heeft vertaald, waarin de DHKP-C haar spijt uitdrukt over een explosie, die per ongeluk afging, en waarbij onschuldige slachtoffers vielen.
Het vertalen van teksten kan op zich geen misdrijf zijn. Journalisten of onderzoekers vertalen regelmatig communiqués van Al Qaida, en er is niemand die het hen verwijt. Wat op een impliciete manier aan Kimyongür verweten wordt, is de bedoeling waarmee hij zijn vertalingen maakte, dit wil zeggen, dat hij de bedoeling had daarmee de DHKP-C te helpen.
Maar dat is nu precies het probleem: is het de bedoeling achter een activiteit, die op zich perfect legaal is, die maakt dat die activiteit plots illegaal wordt? Natuurlijk stelt men zich de vraag naar de bedoelingen wanneer een illegale actie wordt begaan (“is een doodslag met opzet gepleegd of ging het om een ongeval?”), maar aanvaarden dat een intentie op zich een misdrijf uitmaakt, dat is niet meer noch minder de klok van de rechtspraak met meerdere eeuwen terugdraaien.
Men moet ook weten dat het doel van de vertalingen er niet in bestond om militanten te rekruteren voor de DHKP-C, want die mensen zijn normaalgesproken Turkssprekend. Het ging erom de aandacht van de publieke opinie te trekken op de condities van de duizenden politieke gevangenen in Turkije. De berichten daarover konden evengoed van eender welke mensenrechtenorganisatie komen, want de verontwaardiging over die condities en over de folteringen is terecht, los van wat men van de DHKP-C moge vinden.
Het lijdt geen twijfel dat Kimyongür een zeer positieve opinie heeft over de actie van de DHKP-C, waarvan hij erkent een “sympathisant” te zijn. Maar, opnieuw, wat men ook over dit standpunt denkt, het idee aanhangen dat er soms een gewelddadige strijd noodzakelijk is, wanneer men oordeelt dat men te maken heeft met een dictatoriaal regime, is en blijft, een opinie. Strikt genomen is dit het basisidee van hen, die de invasie van de Verenigde Staten in 2003 in Irak hebben gesteund, om een “dictator omver te werpen”.
De wet moét sommige acties onderdrukken, maar niét de meningen, niét de intenties. Welnu, Bahar Kimyongür heeft op geen enkele manier een gewelddadige actie gepleegd. Enkel het kader, waarin hij zijn ideeën naar voor brengt, is illegaal, en dat kader is alleen maar illegaal geworden door de antiterroristenwetten. Precies daarom vormen deze wetten, zoals ze vandaag geformuleerd zijn, een probleem.
Ongetwijfeld zijn er sommigen die denken dat wat Bahar overkomt, hen niet kan overkomen, omdat ze niets te maken hebben met een gewelddadige organisatie. Maar het probleem van slecht gemaakte wetten is dat van het slipgevaar. Wat hier veroordeeld wordt, is de methode (het meewerken met een informatiebureau van de DHKC), waarmee men een solidariteit uitdrukt (met de politieke gevangenen in Turkije). Wie kan er zeker van zijn dat hijzelf, of een van zijn vrienden, of vrienden van zijn vrienden…morgen niet zullen vervolgd worden voor het “misdrijf van solidariteit” met Palestina, Irak, Latijns-Amerika, Greenpeace of met een ietwat harde syndicale actie. In de Verenigde Staten, een land waar “de strijd tegen de terreur”, nog meer dan hier, voorrang heeft op het respect van de vrijheden, zijn dergelijke vervolgingen frequent.
Een bescherming tegen terroristische aanslagen, die ons in de toekomst effectief bedreigen, zal men moeten vinden in intelligente politiemethodes, gecombineerd met een diplomatie die de vrede vooropstelt, die de inmenging van ons land in conflicten, die we niet controleren, en waarin we niet rechtstreeks betrokken zijn, resoluut afwijst. De bescherming bestaat niet in het onderdrukken van opinies, intenties of vormen van solidariteit.
Indien het Hof van Cassatie op 27 maart het vonnis tegen Bahar Kimyongür bevestigt, dan bezegelt het daarmee een grote stap achteruit voor de vrijheden in België en voor de rechtsprincipes zelf.